zondag 15 januari 2012

Het eerste hoofdstuk van Het Romeinse Meisje

Ik had een hele tijd geleden verteld dat ik een boek ging schrijven over een Romeins meisje en een Hunnenjongen. Ik heb het eerste hoofdstuk geschreven, wat eigenlijk een beetje een inleiding is en een beetje gebaseerd is op mijn eigen leefomstandigheden (qua huis en gezin).


Hoofdstuk I
♡1 December 2011, Engeland♡

Mijn vingers kleurden rood aan. Bij elke beweging schoot er een steek door mijn hand. Ik klappertandde en trok mijn mouw nog iets verder over mijn vingers. Ik vloekte. Ik baalde ervan dat ik eigenwijs was geweest tegenover mijn ouders. Mijn moeder had me nog zo gezegd dat het vandaag koud zou worden en dat ik handschoenen mee moest nemen. Ze had gelijk gehad. Het was inderdaad ijs- en ijskoud. Ik verweet het mezelf dat ik nu koude vingers had. Maar ergens begon ik de puberteit de schuld te geven. Het hoorde immers zo op deze leeftijd dat je kosten wat het kost je ouders niet gehoorzaamt. Als ik thuis zou komen – nadat ik deze vele kilometers had afgelegd – zou mijn moeder me opwachten in de warmte van de woonkamer. Ik zag haar al voor me: armen over elkaar, een voldane grijns die haar gezicht in tweeën deed splijten en al in de start om dat ene uitdagende zinnetje te zeggen: ‘Ik zei het toch’.
     Ik keek er tegenop om mijn moeder daar beneden en vol zelfvertrouwen te zien met die eeuwige blik in haar ogen alsof zij wist dat ze gelijk had. Die had ze namelijk altijd na iedere keer als ik een advies van haar had geweigerd, maar zij toch gelijk had.
     Ik rechtte mijn rug, liet het stuur los – zodat ik toen zonder handen fietste en met moeite mijn balans kon houden – en wreef mijn handen tegen elkaar. Ze werden iets warmer, aangezien de kou meteen weer toesloeg om het laatste restje er  gretig uit te zuigen. Ik wist dat dit de hele rit naar huis zou blijven gebeuren en legde me erbij neer. Niets aan te doen. Dat was ik: Jennet Adams.

     Met een grote mok dampende chocolademelk en een dikke deken over mijn schouders rilde ik in mijn ‘kamer’. Omdat ik twee broers, Lennard en Pete, had en het huis maar drie slaapkamers had, had ik een hele tijd geleden – toen ik nog dom en onwetend was – mijn kamer aan Pete, de middelste van ons drieën gegeven, omdat ik het zielig vond dat hij zijn kamer moest delen met Lennard. Ik offerde mezelf toen op om op de overloop te slapen. Zo werd de hele bovenverdieping van ‘de kinderen’. Op de overloop was er minder ruimte en veel minder privacy. Ik had er toentertijd niet aangedacht dat ik me ooit zou schamen om me om te kleden als iedereen zo maar door de kamer liep. Nu had ik spijt van die beslissing, maar troostte ik mezelf dat ik Pete heel blij had gemaakt. Ik kan zijn lach nooit meer vergeten, die hij had toen ik het hem vertelde.
     Ik zat op mijn bed en las het romantische verhaal van Jane Austen: Pride and Prejudice. Ik hield van oude boeken, maar bij voorbaat Jane Austen. Charlotte Bronte viel ook in mijn smaak. Vooral het boek Jane Eyre vond ik prachtig. Ik kon er uren in lezen, zonder ook maar een pauze te nemen. Soms was ik zo in het boek verdiept dat ik mijn moeder niet eens meer hoorde, toen ze riep dat ik moest komen eten.
     Mijn ouders en broers waren weg naar een verjaardag van mijn nichtje. Mijn nichtje was een verschrikkelijk tien- jarig meisje. Ze irriteerde mij altijd vreselijk als ik met iemand aan het praten was en moest mij altijd onnodig slaan. Het was dat ze jonger was, anders had ik haar net zo hard teruggeslagen. Eens had ik haar bij de pols gepakt, omdat ze tegen mijn scheen had geschopt. Het leek wel alsof al mijn kracht bundelde om haar strak in haar ogen aan te kijken. Ze had nog nooit zo gehuild. Daarna had ze gelogen dat ik haar een trap had verkocht. Ik had mijn ouders verteld wat er echt was gebeurd en natuurlijk geloofden ze mij en niet dat kleine vervelende leugenaartje. Sindsdien hoefde ik niet meer mee naar haar toe, waar ik verschrikkelijk blij mee was.
     Vandaag was een uitzondering, dat ik wel iets van de buitenwereld hoorde. Beneden klonk een hard geluid. Ik schrok op en hoorde hoe mijn hart bonkte. Het was gek hoe je wakker kon schrikken uit een diepe trans. Met tegenzin legde ik het boek weg en sloop zachtjes, rillend van de kou, omdat ik mijn dikke deken en met chocolademelk had achtergelaten, de trap af. Op mijn tenen liep ik naar de deur, die naar de woonkamer leidde. Zachtjes –  mijn adem stokte in mijn keel, terwijl ik daar stond – opende ik de deur en gluurde ik door de kier. Een paar seconde zag ik niets. Ik schaamde me, omdat ik dacht dat ik dramatisch was om niets. Waarschijnlijk was het gewoon de wind geweest, die die bonk had veroorzaakt. Ik wilde mij net omkeren, toen ik twee in het zwart geklede mannen in de kamer zag. Één van hen pakte de televisie op. Ik slaakte bijna een kreet, gelukkig kon ik me nog inhouden. Mobiel. Ik moest mijn mobiel hebben. Ik tastte naar mijn broekzak. Niets. Shit, hij lag boven. Met mijn ogen op de smalle kier, zodat ik de mannen nog in de gaten kon houden, strompelde ik achteruit. Au! Ik stootte mijn rug tegen de ijzeren archiefkast. Ik kromp in elkaar toen ik de metalen klank hoorde, die ik zonet had veroorzaakt. Aan de grond genageld en met de hoop dat de mannen het niet hadden gehoord, bleef ik daar doodstil staan. Ik hoorde hoe de mannen iets tegen elkaar zeiden. Ik hoorde hun voetstappen. Ik deed niets. In paniek kon ik niet helder nadenken. Naar boven. Ik moest naar boven toe. Bijna geluidloos rende ik naar boven, wat ik heel knap van mezelf vond. Krak! Mijn hart stopte. Die oude verdomde trap ook! Een man kwam de gang binnen, keek mij recht in de ogen aan en schreeuwde. ‘FUCK!’, kwam er uit zijn keel. Daarna zette hij zich af en sprintte naar mij toe. Zo snel als ik kon, zette ik het op het lopen. Eenmaal boven gekomen, aarzelde ik en ik wist dat als ik nog langer zou wachtten, het me fataal zou komen te staan. Ik zag mijn mobiel op mijn bureau. En ik zag ook de man achter mij. Ik nam een beslissing. Rap trok in aan het touwtje van de zolder. Ik trok aan het touwtje van de zolder, waardoor het zolderluik zich opende en een trap zich uitvouwde. Het plaatste zich voor mijn voeten. Zo snel als ik kon, pakte ik met beide handen de trap stevig vast en klom als een zo snel mogelijk naar boven. Ik zag de man ook naar de trap tasten en er viel een keizware steen op mijn maag. Ik keerde mij op en trapte naar hem toe. Mis. Hij greep naar mijn voet. Nog een keer schoppen. Raak. Vol in zijn gezicht. Hij wankelde naar achter en greep jammerend naar zijn gezicht.
     Niet lang daarna stond ik met een kloppend hart op de zolder. Ik had een zware tafel omgekeerd, wat veel moeite had gekost, en op het luik gelegd. Ik baalde dat ik mijn mobiel niet had kunnen pakken. Ik sidderde en besefte dat er zich twee dieven in mijn huis bevonden, daar beneden. Wie weet of de man nog steeds onder het luik stond, wachtend tot ik het waagde om weer naar beneden te komen. Ik keek in het donker de zolder rond. Ik was er al eeuwen niet meer geweest. Ik was vroeger altijd bang voor het donker en dacht altijd dat er in de bovenste ruimte van het huis een griezelig, groot en harig monster woonde, die mij begluurde door het gaatje in het plafond op de overloop. Natuurlijk was ik over deze angst heen, maar vreesde ik nu de mannen onder mij het meest.
     Ik knipte snel het licht aan. Heel even stond ik beduusd door alle troep die hier lag. Een oude schommelstoel, de trouwjurk van mijn moeder, een hele kast vol boeken, rechts in de hoek een nog intact Engels theeservies, voor mij een LP- speler met nog een oude plaat. Het was onvoorstelbaar hoeveel oude spullen hier lagen. Ik zette aarzelend een paar stappen de zolder in. Het viel me op dat de vloer niet eens kraakte, wat ik wel had verwacht.  Langzaam liep ik verder. Ik was blij dat ik heel even mijn aandacht op iets anders kon richten dan wat er beneden afspeelde. Ik hoopte dat ik hier ergens een aangesloten telefoon kon vinden. Maar dat leek onmogelijk op deze zolder. Het leek alsof hier niemand in de laatste twintig jaar was geweest. Alleen een paar seconde om wat spullen weg te werken en hier te dumpen. Ik kreeg een onwennig gevoel hier. Ik rilde. Oh, ik wenste zo dat ik mijn mobiel maar had gepakt. Maar wie weet zou die man me dan te grazen hebben genomen en had ik wel verwondingen op kunnen lopen.
     Ik liep naar het dakraam, haakte het hendeltje open en drukte er zachtjes tegenaan. Geen beweging in te krijgen. Ik dacht eraan om het raampje kapot te slaan, maar zette dat idee vrijwel direct uit mijn hoofd. Dat zouden ze horen en wie weet zouden ze me dan opwachten.
     Opeens bedacht ik me iets. Het gaatje in het plafond! Daardoor kon ik kijken of die man nog beneden mij was. Vrijwel meteen viel mijn blik op een lichtstraal van mijn kamer. Ik moest me bedwingen om erop af te duiken, want die man hoefde natuurlijk niet te weten waar ik op de zolder was. Dus langzaam liep ik er naar toe en keek ik uit waar ik stapte. Ik schoof mijn haar achter mijn oor en boog naar het gaatje toe. Ik zag mijn bed. Ik zag mijn bureau. Ik zag de man. Ik was blij dat ik mijn laptop altijd onder mijn bed stop, als ik er niet op zit.
      Het maakte haar nerveus hoe gemakkelijk de man daar stond. Met angst keek zij toe hoe hij haar kamer bestudeerde en ze kon van zijn gezicht aflezen hoe hij alle voorwerpen in haar kamer een waarde toereikte. Op haar bureau zag ze haar mobiel liggen. Haar zo gewilde mobiel. Nog een keer vervloekte ze zichzelf dat ze het apparaatje niet had kunnen pakken en dat ze zich nu op de zolder had opgesloten. Haar bloed steeg naar haar hoofd, toen ze zo dicht bij de grond bukte. Langzaamaan kreeg ze hoofdpijn en rechtte ze haar rug. Ze begon wat afleiding te zoeken. Totdat die man beneden haar niet verdwenen was, kon ze niet van deze zolder af. Dus waarom zou ze in angst en vrees in een hoekje zitten als ze haar aandacht ook op iets anders kon richten?
     Ik stond voorzichtig op en keek de zolder rond. Ik liep naar de oude boekenkast en las de titels op de ruggen van de oude, stoffige boeken. Het waren vooral fictie boeken. Verzonnen spannende verhalen over avonturen, die jijzelf wilde beleven. Alleen door te lezen kon je je in het verhaal plaatsen en even op een andere plek zijn. Ik dacht eraan om er één te pakken, maar besloot om verder te zoeken naar andere interessante spullen. Ik streek met haar vingers langs het kant van haar moeders trouwjurk. Mooie witte bloemen waren erop geborduurd en gaf het een chique uiterlijk. Ik probeerde mij voor te stellen hoe ik eruit zou zien in de witte jurk op mijn eigen bruiloft. Ik richtte mijn aandacht op de oude platen van mijn vader, die in een doos waren opgeruimd. Één voor één haalde ik ze eruit en bekeek wat voor muziek mijn vader vroeger had geluisterd. Ik herinner me dat Lennard graag een LP- speler wilde voor op zijn kamer in Londen. Mijn blik viel op een plaat van de Beatles. In tegenstelling tot Lennard vond Pete de Beatles geweldig. Ooit had hij een poster gekregen van de vier muzikanten en had hij hem op zijn kamer gehangen, wat een leuk effect creëerde door alle instrumenten ervoor. Mijn broers waren erg muzikaal. Lennard was een genie op de gitaar en had een bijzondere interesse in aparte instrumenten, zoals de didgeridoo. Hij hoopte er een voor kerst te krijgen, zo had hij mij verteld. Pete had aanleg voor drum en basgitaar. Nou ja, aanleg… Het was meer zijn genen, die hem aanzette tot de muziek.
     Ik keek naar de LP- speler en had het wilde idee om de plaat erin te leggen en af te spelen. Maar gelijk dacht ik aan die vreemde man beneden en realiseerde me dat er al meer dan een half uur was voorbijgegaan. Met iets tegenzin legde ik de plaat weer terug in de kartonnen doos en gluurde ik weer door het gaatje. De plek waar de man net had gestaan was leeg. Mijn mobieltje lag er nog, waarschijnlijk had de vreemdeling het niet gezien. Dat was dan ten minste één geluk vandaag, dacht ik optimistisch. Ik twijfelde enorm. Zou ik het mobieltje gaan halen? Of zou de man er nog zijn?
     Ik liep naar het luik, schoof de zware tafel opzij – wat overigens veel moeite kostte – en klapte de trap uit. De trap plofte zachtjes op het tapijt. Aarzelend keek ik de overloop rond. De eerste stap zette ik doodstil. De tweede ook. De derde daarna. En zo verder de trap af. Op mijn tenen sloop ik naar het bureau en stopte gehaast het mobieltje in mijn zak. Mijn adem stokte in mijn keel toen ik een zwart gedaante in de kamer van mijn broer zag. De man keek mij voor de tweede keer met zijn bruine ogen recht in de mijne aan. Hij had de gitaar van mijn broer in zijn hand. Arme Lennard. Maar in angst om zelf ontvoerd of gedood te worden, vluchtte ik weer de zolder op. Nu zonder problemen en zonder dat de man naar mijn enkel greep. Met een ruk trok ik het luik weer dicht en trok de tafel weer erover. Er was geen mogelijkheid dat de man op de zolder kwam. Ik klikte mijn mobiel aan. Shit, energie bijna op. Dat gebeurde mij nou altijd. In elke rottige situatie gaf mijn mobiel aan dat het weer zin in leedvermaak had en stond er een rood batterijtje midden in het scherm. Zo nu ook.  Met bevende handen toetste ik het alarmnummer in en met een sidderende adem wachtte ik op antwoord.
     ‘Wie heeft u nodig?’, sprak een metalen stem, ‘Toets 1 voor de politie, toets 2…’. De ijzeren vrouw kon haar dagelijkse rijtje nummers niet uitspreken of ik had meteen nummer één ingedrukt. Weer wachtte ik.
     ‘Met politie Manchester, wat kan ik voor u doen?’, vroeg een aardig klinkende man. Hakkelend en struikelend over mijn woorden vertelde ik mijn situatie en mijn adres aan de politie- agent. Hij beloofde me zo snel mogelijk te komen en zei dat ik vol moest houden en vooral geen domme dingen moest uitvoeren. Domme dingen in deze situatie waren vanzelfsprekend. Ik had het gewaagd om mijn mobieltje te pakken en had de man een volle trap in het gezicht gegeven. Domme dingen had ik allang gedaan. – Pling -. Mobiel op. Het telefoontje naar de politie had ik in ieder geval gemaakt. Ik had gehoopt dat er nog genoeg energie in zou zitten om mijn ouders te bellen, maar blijkbaar wilde het lot kosten wat het kostte contact met mijn familie vermijden.
     En toen zat ik daar. Uitgeput en met een hevig bonkend hart, op de koude houten vloer van de zolder. Alleen. Wachtend op de politie. Wachtend op hulp. Ik wilde niet meer door het gaatje kijken of de vreemde man nog in mijn kamer stond, in de aanval om mij op te vangen als ik het nog een keer waagde om te ontsnappen. Ik ademde uit. Ik moest, net als daarnet, mijn gedachten op iets anders richten, Weer keek ik de zolder rond. Ik tastte naar een zilveren kistje. Het was bedekt met een dun laagje stof. Het was waarschijnlijk lange tijd niet aangeraakt geweest. Ik kroop er wat dichter naar toe. Ik werd erdoor aangetrokken als een jewelste. Ik was bijna bezeten door het patroon, bestaande uit sierlijke bloemen en blaadjes. Ik zag hoe onder die laag het kistje lichtjes glansde. Het was in één woord prachtig. Een prachtig, kostbaar, antiek kistje.
Ik slikte. Ik veegde het slot schoon mijn trillende vingers en probeerde het tevergeefs open te krijgen. Ik was zowel erg teleurgesteld als geërgerd toen ik er geen beweging in kon krijgen en liet me er bij zitten. Koortsachtig beet ik op mijn lip en tilde het – nog best wel zware – kistje ietsje op, op zoek naar een sleutel. Maar er lag helaas niets, behalve dan dat ene achtergelaten hazelnootje, waar ooit een muis aan had geknabbeld. Ik zuchtte en bekeek het kistje van alle kanten. Ik merkte een knobbel aan de achterkant op en trok eraan: allemachtig, een klein smal laatje kwam tevoorschijn. En ja, hoor. In dat klein bakje lag een piepklei sleuteltje. Trillend en bevend hield ik het in mijn hand. Het was van hetzelfde materiaal gemaakt als het kistje: zilver en glanzend met een versiering, bestaand uit bloemen. Nadat ik het eens goed had bekeken, stopte ik het in het sleutelgat. Het paste. – Klik! -. Het werkte. Ik opende het kistje e was verbaasd hoeveel spullen er in zo’n klein formaat paste, geen wonder dat het zo zwaar was. Nadat ik alle spullen had bekeken – die erg interessant waren – werd mijn aandacht door een ander voorwerp getrokken: een oud stoffen boek. Het had gerafeld geelgekleurd papier en was beschreven met driftige letters van zwarte inkt. Ik bekeek de eerste pagina.

“Geschreven op de vroege herinneringen van familie Adams .

Van vader tot zoon, van zoon tot kleinzoon en zo verder, heeft het waargebeurde verhaal in de Romeinse Oudheid doorgeleefd en heb ik, Leonard Adams, het een eer gevonden het op te mogen schrijven.

Leonard Adams,
677 na Jezus Christus”.

In de Romeinse Oudheid? 677 na Christus? Had een voorouder dit geschreven? Ging de geschiedenis van mijn familie dan zo ver de tijd in? En van vader tot zoon? Dat zou betekenen dat het verhaal nog ouder zou moeten zijn dan het boek. Het zou betekenen dat het verhaal al jaren mee was gegaan en dat ooit deze Leonard Adams gedacht zou moeten hebben om het eens op te schrijven in het boek. Vandaar dat het papier al zo vergeeld was en dat het kistje zo kostbaar leek. Het was waardevol wat erin lag. Het bevatte een familiegeschiedenis.
Ik merkte hoe mijn hart overuren maakte. Zonder nog verder aar de andere spullen in de kist te kijken, spiekte ik even het boek in. Van dat kleine moment dat ik het boek in gluurde veranderde het in een minuut. Die minuut veranderde ik vijf. Die vijf minuten veranderden in een kwartier. En ga zo verder. Ik vergat de buitenwereld en de akelige problemen beneden. Ik deed wat ik altijd deed om te ontsnappen van de realiteit: ik begon te lezen.




Dat was dat voor nu. Ik heb nog wel een paar hoofdstukken gelezen, maar die zal ik ook nog eens posten. 


Alvast bedankt voor het lezen!


Groetjes, Evalien

Geen opmerkingen:

Een reactie posten